|
|||||
|
|||||
Over de wilde cichorei (Cichorium intybus)
BIJLAGE 1De cichorei - een leermeester van de natuur Rond bijna geen andere bloem zijn zoveel verhalen, sprookjes en legenden geweven als om de wilde cichorei. Toen ik mij in haar wezen trachtte te verdiepen, kreeg ik de volgende boodschap: 'Ik kan alleen maar langs de weg bloeien, want daar komen de mensen langs mij. Ik wacht tot er iemand voorbijkomt die werkelijk kan zeggen: ik ben de weg, de waarheid en het leven.' Er zijn vele wegen, maar eens zullen ze alle samenkomen in de weg van Christus. Wie op deze weg vorderingen maakt, zal op een goede dag de reeds opgestanen ontmoeten. In deze tijd, rond de eeuwwisseling, zal de 'etherische' (de in de wolken komende) Christus verschijnen aan degenen die zich daarop hebben voorbereid. De cichorei, hoe onooglijk ze ook mag zijn, getuigt hiervan en dit is ook een van de redenen waarom Rudolf Steiner haar als een 'leermeester van de natuur' kenschetste [in "Geesteswetenschap en geneeskunde", tiende voordracht; het citaat waarin Steiner in deze voordracht over de cichorei spreekt, is in zijn geheel opgenomen in BIJLAGE 3.] De blauwe bloemIn het zielenrijk bloeide een wonderschone blauwe bloem. Alle andere bloemen bogen eerbiedig voor haar, want zij bloeide uit overgave aan de goddelijke liefde. Wijzen en dichters droomden van haar en in het uur van hun hoogste vervulling als mens aanschouwden zij haar goddelijk stralend gelaat. Sinds lange tijd evenwel had geen enkele van deze verheven geesten de tuin van het zielenrijk betreden. Zij knielden allen voor de troon van de vorst der aarde en schuwden het steile pad naar het rijk van de hemelse regionen. Toen besloot de blauwe bloem zelf naar de aarde af te dalen. Haar fraai gevormde bladeren aan de voet van de stengel, die haar als een kostbare schaal omvatten, veranderden tijdens de lange tocht in ruwe haren en spitse blaadjes, waarmee zij zich zo goed en zo kwaad als het ging tegen hitte en koude, stof en vuil beschermde. Ten slotte ontviel haar in deze strijd ook nog de overheerlijke geur van haar bloemen. Ze kreeg een onaanzienlijk en bijna sleets uiterlijk. 'Kan ik niet beter teruggaan?' vroeg ze zich af. Op dat moment trad haar echter een jong meisje tegemoet en verwachtingsvol hield de bloem voor haar stil. 'Jou heb ik nog nooit eerder gezien,' zei het meisje verbaasd. 'Dat wil ik wel geloven,' zei de bloem heel zacht, 'ik ben de blauwe bloem!' 'Wat grappig,' riep het meisje uit. 'Op school hebben we het net vandaag over jou gehad, en we hebben geleerd dat je iets uit de romantiek bent en helemaal niet meer in onze tijd past.' Dit horende, verbleekte de bloem en zij verborg haar hoofdje in de nu verflensende bloembladen. Dit deed zij sindsdien altijd, wanneer zij in de schaduw stond. Er trokken talrijke mensen aan haar voorbij, maar allen vonden haar onbeduidend of hadden zelfs in het geheel geen oog voor haar. Ze waren vervuld van hun eigen gedachten en plannen en niemand vroeg haar naar haar geheim. Op een dag kwam er een oud, tandeloos vrouwtje langs, dat begon te gniffelen toen ze de blauwe bloem zag. 'Eindelijk,' meende de bloem, 'hier is iemand op weg naar het thuisland, ik wil graag een wegwijzer voor haar zijn.' Het oudje begon aan de plant te rukken en te trekken, onderwijl vol hunkering murmelend: 'Als ik jouw worteltjes brand, kan ik een lekker kopje koffie brouwen.' Dat stemde de blauwe bloem bitter tot in haar vezels. 'Ik ben dus nog goed voor een blauwig koffiearoma,' dacht ze smartelijk, 'wat een lijdensweg is het leven op aarde.' Het meest hield ze van de ochtendzon. Dan kwam een engel uit het lichtrijk, die nieuwe bloemen aan haar takken deed opgloeien en haar zegende. Spoedig vlogen dan vlinders, de lichtvleugeligste schepsels op aarde, om haar heen en begroetten haar teder. Op de mensen wacht ze nog altijd. Zij staat langs de wegen en wacht. Wacht, of er mensenzielen zijn, in wie bij de aanblik van haar de nauw hoorbare melodieën uit het rijk van het licht zullen opklinken. Ze wacht langs de weg, vanuit haar hoge uitkijkplaats. |