|
|||||
|
|||||
Oude kruidenboeken online: inhoudsopgave, tijdlijn en auteurs | Volgende pagina Bloeitijd van het kruidenboek 5Carolus Clusius: Rariorum Plantarum Historia (1601)Clusius, of eigenlijk Charles de l'Escluse (1526-1609), was al aan het hof van Maximiliaan II, toen Dodoens daar gevraagd werd. Clusius was een zeer veelzijdig mens: hij sprak acht talen en was geschoold in rechten, filosofie, geschiedenis, cartografie, dierkunde, mineralogie en muntkunde. Hij was een vriend van Dodoens en vertaalde diens Cruijdeboeck uit 1554 in het Frans en voegde er gegevens bij Histoire des plantes, 1557; zie voor een scan van dit werk onder Dodonaeus). De in die uitgave gebruikte houtsneden werden later ook weer voor Dodoens' herdrukken gebruikt. Omdat Clusius voor de tuinen van Maximiliaan zorgde, was hij in staat veel te reizen, om nieuwe planten te zoeken en ervaringen op te doen. Over zijn bevindingen schreef hij een aantal omvangrijke boeken, zoals het in 1576 uitgegeven werk over de planten van Spanje: Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum historia, en de in 1583 uitgegeven flora van Oostenrijk en zijn buurlanden: Rariorum aliquot stirpium per Pannoniam, Austriam, & vicinas quasdam provincias observatarum historia. Later kreeg hij ook de zorg voor de plantentuin van de Leidse universiteit, waar hij in 1593 werd benoemd tot hoogleraar in de botanie (in de Leidse hortus botanicus is een afzonderlijk gedeelte, de Clusiustuin, naar de illustere professor vernoemd). In zijn Leidse jaren publiceerde hij onder meer zijn Rariorum plantarum historia (1601), een samenhangend overzicht van het plantenrijk. Nieuw was een aanhangsel over paddenstoelen. Clusius introduceerde veel nieuwe planten in West-Europa, onder andere de jasmijn, de paardenkastanje, de aardappel, de snijboon, de schorseneer en de tulp. Zijn experimenten met het kruisen van tulpen lagen aan de basis van de Nederlandse tulpenbollenindustrie. Het plantengeslacht Clusia is naar Clusius genoemd. Clusia rosea is een tropische boom uit Centraal- en Zuid-Amerika. In Nederland wordt hij wel varkensboom genoemd. Ook in soortnamen komt Clusius' naam voor, bijvoorbeeld in Tulipa clusiana (Clusiustulp) en Gentiana clusii (grootbloemige gentiaan). Weblinks
Basilius Besler: Hortus Eystettensis (1613)De aartsbisschop Johann Conrad Freiherr von Gemmingen liet rond zijn slot te Eichstätt een tuin aanleggen door de apotheker en plantentekenaar Basilius Besler (1561-1629) uit Neurenberg. Deze vermaarde tuin (de Hortus Eystettensis, bestaande uit acht tuinen op verschillende niveaus) op de Wilibaldsberg deed dienst als botanische tuin en als siertuin. Rond 1600 kreeg Besler de opdracht om de rijkdom van de tuin in een boek vast te leggen. Het resultaat hiervan was de publicatie in 1613 van de Hortus Eystettensis. De Hortus Eystettensis verscheen in een oplage van 300 exemplaren. Tegenwoordig zijn er nog maar weinig exemplaren over, waarschijnlijk een tiental. Het boek bevat 367 kopergravures, gemaakt door meer dan zes verschillende graveurs, van wie Wolfgang Kilian (1581-1662) uit Augsburg de belangrijkste was. In totaal 1084 geneeskrachtige en eetbare planten en sierplanten zijn afgebeeld (667 soorten, 417 gekweekte variëteiten). De volgorde van de planten berust niet op een botanisch ordeningsprincipe, maar volgt de seizoenen (lente, zomer, herfst, winter). De eerste editie van de Hortus Eystettensis verscheen in twee versies: een met beschrijvende tekst gedrukt aan de verso (linker) zijde van de afbeelding, en een versie zonder tekst. Deze laatste uitgave was bedoeld om ingekleurd te worden. De luxe uitgave bevat met de hand ingekleurde platen en geen tekst. Dit om te voorkomen dat de tekst door zou drukken en de prachtig ingekleurde platen zou bederven. De originele tekeningen die gebruikt zijn voor het boek zijn aanwezig in de universiteit van Erlangen. Van de koperplaten zij er 328 teruggevonden in de Albertina Graphische Sammlung te Wenen. Volledige titel: Hortus Eystettensis, Sive Diligens et accurata omnium Plantarum, Florum, Stirpium, ex variis orbis terrae partibus, singulari studio collectarum, quae in celeberrimis viridariis arcem episcopalem ibidem cingentibus, hoc tempore conspiciuntur delineatio et ad vivum repraesentatio. Weblink
Hondius: Dapes Inemptae, of de Moufe-schans (1621)Petrus Hondius of Peter de Hondt (1578?-1621) was predikant te Terneuzen. Aanvankelijk bewoonde hij in gezelschap van een nicht de pastorie van Terneuzen, maar weldra schijnt hij zijn intrek te hebben genomen op de Moffeschans (Moufe-schans). Dit was ooit een versterking even buiten de wallen van de stad, aangelegd tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Na het vertrek van de Spanjaarden werd de schans aangekocht door Johan Serlippens, burgemeester van Terneuzen, Aksel en Biervliet, die de verlaten stelling binnen een tiental jaren tot een buitenplaats herschiep. Serlippens en zijn vrouw Johanna de Burchgrave waren welgesteld en gastvrij, en het contact tussen de jonge predikant en dit echtpaar is zeker versterkt doordat de burgemeestersvrouw een nicht was van Hondius' vriend Heinsius. Of Hondius, die nooit getrouwd is geweest, later geheel bij hen introk, dan wel of hij 's winters zijn pastorie bleef bewonen, is niet geheel duidelijk. Zijn grote bibliotheek was in elk geval op de Moffeschans ondergebracht. Hier heeft Hondius zich ontwikkeld tot een kruidkundige, die een zekere vermaardheid genoot, en die zijn bescheiden deel heeft bijgedragen tot de kennis van de botanie. Zijn Hof op de Moffeschans werd al spoedig bekend, en ook wanneer men aanneemt dat deze predikant, die zich niet in de eerste plaats op bescheidenheid kon beroemen, hier en daar op ietwat grootscheepse wijze over de vermaardheid van zijn tuin heeft geschreven, dan behoudt men toch nog de indruk dat de Moffeschans in haar bloeitijd algemeen bekend is geweest in de botanische wereld. Deze tuin werd liefdevol bijgehouden en moet een lustoord zijn geweest, waar het publiek werd toegelaten om te wandelen, zij het onder strenge voorwaarden: Hondius had voor de bezoekers zogenaamde Hofwetten opgesteld. Voor de vele bezoekers schreef hij onder de naam Hondius zijn Dapes Inemptae, dat is, De soeticheyt des Buyten-levens. Dit boek bestaat uit tien delen geheel op rijm. Als predikant zal Hondius het niet juist hebben gevonden zijn Hof alleen voor zichzelf te houden, maar uit zijn Hofwetten blijkt duidelijk dat hij eigenlijk niet gesteld was op vreemd volk in zijn tuin. Er werden zelfs boetes opgelegd als men zich niet aan de regels hield! Een kleine selectie uit de hofwetten (bovenstaande gegevens zijn grotendeels ontleend aan P.J. Meertens, zie tweede link):
Weblinks
H. Jacobs: Den kleinen Herbarius (1627)Over de schrijver van dit kruidboek is niets bekend. Het werk bestaat uit drie hoofdstukken. Het eerste is het 'Medicinael Kruyt-Boecxken', het tweede het 'Medicinael Remedi-Boecxken' en het laatste is 'Een Vertroostinghe Voor den Krancken'. Het eindigt met de spreuk: 'Om gesontheyt te behouden, ende sieckte te genesen, Salmen ongheneught schouwen, en sober wesen.' Het boek werd in 1633 en 1640 herdrukt. ^Naar het begin van deze pagina John Parkinson: A garden of pleasant flowers (1629)In 1629 verscheen een boek van John Parkinson over tuinieren met een titel waarin de naam van de auteur besloten was. De volledige titel luidde: Paradisi in sole paradisus terrestris, or a garden of all sorts of pleasant flowers, which ayre will permit to be nursed up (Paradisi in sole paradisus terrestris, of een tuin met alle schone bloemen, die in ons klimaat willen groeien). Parkinson was toen al 62, maar nog ambitieus genoeg om een tweede boek te schrijven, het Theatrum Botanicum, dat in 1640 zou verschijnen. Parkinson woonde in Londen, waar hij een befaamde tuin had, een 'lusthof, wel voorzien van allerlei zeldzaams', dat zijn vrienden van hun reizen voor hem meenamen. John Parkinson was arts en apotheker. Evenmin als Culpeper was hij het eens met de behandelwijze en kruidenkennis van zijn collega's, maar hij was een zachtzinnig man: het lag niet in zijn bedoeling 'doctoren te onderwijzen, maar om hun tot geheugensteun te zijn'. Naar Parkinson is genoemd het plantengeslacht Parkinsonia, een geslacht uit de vlinderbloemenfamilie. Weblinks
Johan van Beverwijck: Lof der Medicijnen (1635)Johan van Beverwijck (1594-1647) studeerde medicijnen onder meer in Caen, Parijs, Montpellier en Leiden. Van 1625 tot aan zijn dood was hij stadsarts van Dordrecht, waar hij chirurgijns, vroedvrouwen en pestmeesters examineerde. Hij schreef boeken in die tijd, die naast de werken van Jacob Cats het meest gelezen werden. Al zijn werken bevatten verzen van Cats. In 1635 verscheen Lof der Medicijnen, een jaar later Schat der Gesontheyt en in 1642 Schat der Ongesontheyt. Al zijn boeken werden verschillende keren in één band uitgegeven, vaak met de titel Inleydinge tot de Hollantsche geneesmiddelen. ^Naar het begin van deze pagina Johan van Helmont: Ortus Medicinae (1648)Jan Baptista van Helmont (1579-1644) was dokter in de medicijnen te Leuven en in 1605 arts te Brussel. Hij was een volgeling van Paracelsus. Van Helmont heeft de uitgave van zijn werk niet zelf kunnen meemaken. Ze werden posthuum door zijn zoon uitgegeven. De uitgave van 1660 is een vertaling van het werk van 1648. Het heet in de vertaling Dageraad ofte Nieuwe Opkomst der Geneeskunst. ^Naar het begin van deze pagina Nicholas Culpeper: Complete Herball (1652)Befaamd geworden is de Complete Herball, or the English Physitian ('volledig kruidenboek') van de Engelse kruidkundige Nicholas Culpeper (1616-1654). Culpeper ging uit van het beginsel dat zowel de delen van het lichaam als de planten onder de heerschappij van bepaalde planeten stonden. Zijn patiënten behandelde hij overeenkomstig deze leer. In zijn boek richt hij zich tot twee groepen, 'degenen die astrologie bestuderen' en 'het gewone volk'. Het gewone volk sprak hij als volgt toe:
Tot de 'gevormden' zegt hij:
Weblinks
Petrus Nylandt: De Nederlandtse Herbarius of Kruydt-boeck (1670)Dit is een samenvattend werk, waardoor men in één oogopslag kan zien wat voor planten
De volledige titel luidt:
De eerste druk verscheen in 1670. Een herdruk verscheen in 1682. De tekeningen in dit boek zijn nagetekend van de houtsneden die gebruikt waren in het kruidboek van Fuchs.
Cornelis Bontekoe: Tractaat van het excellenste Kruyd Thee (1678)Cornelis Bontekoe (1647-1685), die eigenlijk Dekker heette, was aanvankelijk chirurgijnsleerling, voordat hij naar Leiden ging om daar te studeren. Hij werd bekend als Theedokter. Hendrik Adriaan van Reede Tot Drakestein: Hortus Indicus Malabaricus/Malabaarse Kruydhof (1678-1703)Jonkheer Hendrik Adriaan van Reede Tot Drakestein (1633-1691 of 1699) stamde uit een adellijk Utrechts geslacht. In 1657 kwam hij als adelborst in dienst van de VOC. In 1669 werd hij commandeur van Malabar (westkust van India). Hier hield hij zich bezig met vestingbouw en het kweken van tropische gewassen. In 1677 werd hij benoemd tot Raad Extraordinair in Batavia. In 1678 was hij terug in Nederland. In 1684 werd hij door de bewindhebbers van de VOC benoemd tot Commissaris-generaal, met de opdracht een einde te maken aan de corruptie van VOC-dienaren (morshandel). In o.a. Bengalen en op Ceylon trad hij hard op, maar echt effect had het niet. Hij overleed onderweg van Ceylon naar Suratte in 1691 of 1699 (de belangrijkste bronnen spreken elkaar tegen), vermoedelijk vergiftigd door VOC-dienaren die iets te vrezen hadden. Bekend is hij ook als botanicus: over de flora van India schreef hij het standaardwerk Hortus Indicus Malabaricus, dat tussen 1678 en 1703 in twaalf delen werd uitgebracht. De Nederlandse vertaling luidde Malabaarse Kruydhof. Het werk bevat gravures van grote kwaliteit en gedetaileerde beschrijvingen van 740 planten uit het gebied in India dat zich uitstrekt van de zuidkaap tot Culcutta, ruwweg een gebied van 30 x 400 km. Het is misschien wel de eerste publicatie over een definitieve flora van een Aziatische regio. Volledige Latijnse titel:
Weblinks
Abraham Munting: Naauwkeurige beschryving der aardgewassen (1696)op deze site opengelegd alsof het op uw bureau ligt Abraham Munting (1626-1683) was zowel geschoold in de kruidenkunde als in de scheikunde. Hij volgde in Groningen zijn vader op als professor in de botanie. In 1672 schreef hij de Waare Oeffening der planten. In 1682 verscheen hiervan een veel uitgebreidere versie onder de titel Naauwkeurige beschrijving der aardgewassen.. ., die in 1696, na de dood van de auteur, nog eens werd herdrukt. Het boek bevat ruim 250 gedetailleerde kopergravures en biedt een mooi overzicht van de kennis van de geleerden uit de Oudheid en uit de Renaissance.
Stephaan Blankaart: Den Nederlandschen herbarius ofte kruid-boeck der voornaamste kruiden, tot de medicyne, spys-bereidingen en konst-werken dienstig (1698)Stephaan Blankaart (1650-1704) volgde een opleiding in de scheikunde en kruidkunde. Hij promoveerde in de geneeskunde en wijsbegeerte en vestigde zich als arts in Amsterdam, waar hij niet alleen naam maakte in de geneeskunde, maar ook in de schilderkunst, de dichtkunst en de knipselkunst. Blankaarts veelzijdigheid uitte zich in zijn publicaties. Hij publiceerde onder ander op het gebied van de anatomie, chirurgie, algemene geneeskunde, voedingsleer, farmacie, scheikunde, plantkunde, dierkunde en letterkunde. Bovendien maakte hij bij vele van zijn publicaties zijn eigen illustraties. Wat betreft deze tekengaven: de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bewaart een handschrift in twee delen van Blankaart met de titel
Het bevat 770 bladzijden, bijna alle gevuld met pentekeningen, sommige nog in potlood, andere al een beetje ingekleurd, bijvoorbeeld één blad of één bloem. De figuren in het handschrift zijn meestal heel natuurlijk getekend. De KB heeft ook nog vijf delen Steph. Blancardi Herbarium of Kruidboek met 2368 bladzijden, de meeste met pentekeningen, geheel of gedeeltelijk in potlood. Dit was de aanzet tot een groot samenvattend werk over planten, waar Blankaart niet meer aan toe is gekomen. In 1698 schreef Blankaart Den Nederlandschen herbarius , als aanvulling op een geschrift over de werking van geneeskruiden in het menselijk lichaam. In dit boekje kon hij niet uitgebreid op de genoemde kruiden ingaan en hij besloot daarom in een nieuwe publicatie deze aanvulling te verschaffen. In de Herbarius beschrijft Blankaart de meest bekende Nederlandse kruiden, bomen, planten en mossen met hun geneeskundige kracht en hun bereiding. Het boek is dus niet louter bedoeld als een botanisch werk, maar als een boek over de 'grondstoffen voor medicijnbewerking' en de 'spysbereidingen en konstwerken dienstig'. De 35 kruidenafbeeldingen in dit boek zijn van Blankaarts eigen hand.
Georgius Everhardus Rumphius (Georg Eberhard Rumpf):
|