|
|||||
|
|||||
De volksnamen van onze planten (Uittien) Verbasteringen en volksetymologieënDe voornaamste oorzaken van de onverklaarbaarheid van vele volksnamen zijn de verbasteringen die tot onherkenbaar-worden gaan. Men behoeft slechts een enkele serie van namen die alle op dezelfde soort slaan, naast elkaar te leggen, om in te zien dat vele daarvan varianten van één stamvorm moeten zijn, al is men dan ook niet altijd in de gelegenheid uit te maken, wat nu de stamvorm geweest is en wat men voor verbasteringen moet aanzien. LisdoddeNemen we bijvoorbeeld de lisdodde (Typha), dan vinden we onder andere: doedhamels, doerbol, doerebout, doesbollen, doetebolt, doethoamer, doezebolt, doezebout, donzebout, dotterkoezen, douterkoos, duerebolt, duthamer, dutscolve, dule, duulkodde, duilen, stoezebolt, stoezebout, toerebout, toesebol, toessebolten, toestebolten, toezebollen, in het Deens: dullhammer, dollhammer, dunhammer, enz., en in het Duits: deutelkolbe, dudelkolbe, duttenkolbe, tutilcholbo, enz. De laatstgenoemde vorm is gevonden in een geschrift van de heilige Hildegard von Bingen uit de 12e eeuw. Daarnaast hebben we uit het Angelsaksische woordenboekje van Aelfric uit de 10e eeuw een opgave uit Engeland van duth-hamor, wat merkwaardig veel lijkt op de tegenwoordig nog in Groningen gebruikte namen. We kunnen daaruit met vrij grote zekerheid opmaken dat de oorspronkelijke vorm iets met dodde- en doedel- te maken heeft gehad en dat de samenstellingen met dons- (Engels: down; Deens: dun) misschien op volksetymologische verbasteringen berusten. Zekerheid hebben we echter niet. Het is heel goed mogelijk dat er al in de Middeleeuwen naast het doddige woord ook een donsnaam voor de lisdodde heeft bestaan. In dat geval zouden alle andere vormen van deze twee grondwoorden af te leiden zijn. Noot red.:
Doezebout en een vonnis uit 1889Maar natuurlijk zijn er ook andere verklaringen mogelijk. J. Winkler schrijft in "De Navorscher" van 1890, jaargang 40, blz. 652:
Dit schreef hij naar aanleiding van een stuk in "De Navorscher", jaargang 40, blz. 534 over een vonnis, opgenomen in het "Weekblad van het Recht", no. 5876, door het kantongerecht te Lemmer uitgesproken over een inwoner van Echten (gemeente Lemsterland), die terechtstond onder beschuldiging van doezebout te hebben willen ontvreemden. De vraag deed zich hierbij voor, of er aan diefstal moest gedacht worden (welke ter berechting van de rechtbank staat), dan wel aan stroperij (tot de competentie van de kantonrechter behorende), waaronder de wet verstaat de wegneming van verschillende met name genoemde voorwerpen van geringe waarde, als riet, biezen, ongeplukte of afgevallen boomvruchten of bladeren, enzovoort. De kantonrechter besliste bij vonnis van 29 oktober 1889,
Rechtdoende: verklaart zich onbevoegd van de onderwerpelijke zaak kennis te nemen; verwijst de zaak naar de bevoegde rechter, de kosten te dragen door de Staat." Niet alleen de rechter, ook de getuigen hebben zich in de volksnamen van planten verdiept en ook de lezers van "De Navorscher" droegen de hunne bij. Mocht de lezer in enig proces aan meer namen behoefte gevoelen, dan ben ik graag bereid nog een honderdtal te verschaffen. Ook in Heukels' "Woordenboek der Nederlandse volksnamen van planten" kan men er meer dan honderd vinden. Voor zover ze met de duivel te maken hebben, zijn ze verklaard in Isidore Teirlincks "Flora diabolica", 1924, blz. 68, 92 en 288. Koninginnekruid, lavas, wouwSommige volksnamen hebben hun ontstaan uitsluitend aan verbastering te danken.
Voorbeelden van naamsverbasteringDe volksmond is voor geen kleintje vervaard. Kan men het woord paard niet met zekerheid terugbrengen tot het Latijnse paraveredus, via parafridus, pferd? En heeft men niet in volle ernst getracht de fiets van velocipčde af te leiden, terwijl er van de automobiel-omnibus maar een mager staartje van drie letters is overgebleven? Nog dagelijks zien we dergelijke volksnamen ontstaan. In de "Nieuwe Rotterdammer" van 10 januari 1935 gaf een landbouwkundige enkele aardige staaltjes van dergelijke naamsverbasteringen.
Een paar weken later kwam een bloemist in dezelfde krant daar nieuwe anecdoten aan toevoegen van koopsters die in een bloemenwinkel om een Manke-Willem of een Malle-Kwibus vroegen en het daarbij op een Imanthophyllum of een Primula malacoides gemunt bleken te hebben. MadeliefjeMaar ook algemeen aanvaarde namen, die ieder denkt te begrijpen, zijn vaak voor de taalgeleerden niet zo heel zeker van herkomst. Daar hebt u bijvoorbeeld het madeliefje (Bellis perennis). Iedereen weet dat het de plant is die de maailanden of maden prefereert: als je geregeld het gras maait, krijg je om zo te zeggen van zelf meizoentjes in overvloed. Bij Kiliaen heten ze al maetelieven of maetebloemen. Het Duitse Maszliebchen is uit het Nederlands overgenomen. En toch is die afleiding niet geheel zeker. De plant wordt vaak in verband gebracht met de heilige maagd Maria. "God groete u, scone maetelieve, dat sidi, vrouwe, sonder baraet" en heet in het oosten van ons land en over de grenzen vaak Mariabloempje. Dat woord made-, ook in medesuete of metsubloeme, kan heel goed een vorm zijn van maagd, te weten megede-, meyde-, medde-, mete-, maid-. Het woord made-lief, waarbij de klemtoon steeds op de laatste lettergreep ligt, zou dan geen samenstelling zijn, maar een koppeling van maagd met het bijvoeglijk naamwoord lief. Zoals uit mede-suete de woorden meizoetje (Noord- en Zuid-Limburg, Walcheren) en meizeutjes (Twenthe) ontstonden, en door volksetymologie meizoentjes (algemeen) of mei-zöntjes (Twenthe, Salland, de Graafschap), zou uit maagde-lieve dan madelief zijn gevormd. Men leze hiervoor het "Middelnederlandsch woordenboek", IV, blz.1228, het "Woordenboek der Nederlandsche Taal", IX, blz. 85 en H. Marzell, "Wörterbuch der deutschen Pflanzennamen", blz. 546. Er zijn nog een paar minder waarschijnlijke of zeer onwaarschijnlijke afleidingen bedacht, namelijk 'mate-lust' (eet-lust) en 'liefde-met-mate', maar de lust om dit te slikken schijnt ook bij deskundigen maar matig te zijn. We zullen ons dus maar houden aan het maagde-lief en het meidje-zoet en kunnen er eens over nadenken, hoe lelijk we bijna bij de neus genomen waren door de vormen meizoentje en meizöntje. Het lag zo voor de hand om aan een kusje-van-de-mei of een zonnetje-van-de-zomer te denken (mei betekent namelijk soms niet alleen de maand mei, maar de hele zomer, zoals in meihuis voor prieel). Verhaspelingen van Latijnse namenVooral de Latijnse namen hebben het vanouds moeten ontgelden.
De herkomst van zulke namen moet men door een toeval op het spoor komen. Men kan hier eer van geheimtaal of boeventaal spreken dan van een fatsoenlijke verbastering, misschien zelfs maar een enkele keer gehoord en door een verzamelaar, die hartstochtelijk op rariteiten jacht maakt, aan de rechtmatige vergetelheid ontrukt. Tot dit type zullen ook wel gaan behoren: haver-en-hooi voor averone (Artemisia abrotanum, citroenkruid), door E. Paque ("De Vlaamsche volksnamen der planten", 1896) in Vlaanderen gevonden, en Curacousjes voor karsousjes (Bellis) uit Tholen afkomstig. Bron:
|